Skip to main content

Notaoverleg Veteranen

Voorzitter. De Partij voor de Vrijheid heeft de erkenning van en de waardering voor onze veteranen hoog in het vaandel staan. De PVV is trots op onze veteranen en onderschrijft dan ook het belang dat de veteranen de aandacht behoren te krijgen die hun toekomt, gezien hun inspanningen en gezien de ontberingen die ze hebben ondergaan tijdens hun uitzending en tijdens hun werkzaamheden. Dat mag niet afhangen van de missie waaraan onze veteranen hebben deelgenomen. Ondanks dat de PVV van mening is dat Nederland aan te veel buitenlandse missies een bijdrage heeft geleverd, heeft zij respect voor alle veteranen die in het verleden zijn uitgezonden, alsmede voor de militairen die nu nog op welke missie dan ook zijn en zich inzetten in het buitenland. Ik wil duidelijk maken dat dit niet afhangt van ons standpunt met betrekking tot nut en noodzaak van sommige missies. We waarderen de inzet.

De Partij voor de Vrijheid is altijd van mening geweest dat Defensie met het veteranenbeleid, naast de zorgplicht voor de veteranen, ook als doel moet hebben om de zichtbaarheid van de defensieorganisatie in de samenleving te vergroten. Daarnaast ziet zij voor Defensie een rol weggelegd om het gevoel van vaderlandsliefde te bevorderen. Onze partij heeft zich daarom al eerder ingezet voor het scholenproject van Defensie. Ik benadruk nogmaals het belang van het scholenproject. Dat veteranen hun verhaal kunnen vertellen en daarbij een actieve en stimulerende rol kunnen vervullen voor de jeugd, draagt bij aan de kennis over en de waardering voor onze defensiemacht in het algemeen en voor veteranen in het bijzonder. De PVV-fractie is dan ook verheugd dat er positieve resultaten worden behaald met het scholenproject, zoals te lezen valt in de stukken van de minister. Wij danken in het bijzonder de vele vrijwilligers die zich daarvoor breeduit inzetten en daarmee de kennisoverdracht aan de jeugd bevorderen.

Ondanks deze algemene tevredenheid wil de PVV-fractie nog wel een toelichting op de positieve resultaten van het scholenproject. Ik wil die graag wat nader gespecificeerd zien. Ook wil ik goed kunnen begrijpen hoe de minister die positieve resultaten heeft vastgesteld. Naast het vergroten van het scholenproject is het relevant om de resultaten ervan te meten en beschikbaar te hebben. Daarnaast wil de PVV-fractie van de minister weten of zij meer specifiek kan aangeven welk beeld jongeren hebben van onze veteranen. De cijfers van de Veteranenmonitor 2012 geven namelijk geen inzicht in de waardering van onze jeugd voor de veteranen. Wat het scholenproject betreft, hoort de PVV-fractie graag van de minister of, en zo ja hoe, de positieve resultaten die zijn behaald bijdragen aan de werving van schoolverlaters voor functies bij defensie. Heeft het scholenproject dus ook een positieve invloed op het werven van schoolverlaters en zo ja, in welke mate?

Daarbij is het wenselijk om het aantal gastoptredens van postactieve veteranen voor het scholenproject in vooral het voortgezet onderwijs te blijven intensiveren. In bijlage 2, paragraaf 2.2 van de Veteranennota, die gaat over het scholenproject Verhalen van veteranen, kan men immers constateren dat het aantal gastoptredens in het voortgezet onderwijs – waar de nieuwe kandidaten voor functies bij defensie vandaan zullen moeten komen – vanaf 2010 redelijk stabiel is gebleven, dus niet is toegenomen. Juist hier is inzet voor de jeugd gewenst. Ik vraag de minister of zij kans ziet om dit te verbeteren; ik hoor graag haar reactie.

Nog even terugkomend op de Veteranenmonitor 2012 – waarvoor ik trouwens mijn dank uitspreek aan het Veteraneninstituut – valt onze fractie het een en ander op wat nog onder de aandacht moet worden gebracht. De Veteranenmonitor laat namelijk duidelijk zien dat van de naoorlogse missies de missie Kustwateren Oost-Afrika door veruit het grootste deel van de Nederlandse bevolking wordt gekwalificeerd als een terechte inzet van onze defensiemacht; dit in tegenstelling tot andere recente missies zoals de Uruzgan- en de Kunduz-missie, waarvan de inzet beduidend minder terecht wordt bevonden door de ondervraagden. Ik zou zeggen dat dit een duidelijk signaal is van de Nederlandse bevolking. Ook de inschatting door de burgers van de respectabiliteit van de Nederlandse missies in de kustwateren van Oost-Afrika is beduidend groter dan de inschatting door de burgers daarvan van alle andere missies. Maar liefst 73% van de ondervraagden heeft zeer veel waardering voor juist de missies in de kustwateren van Oost-Afrika. Dat is een bevestiging van wat bij de PVV al langer bekend is en waarvoor zij ook steeds pleit: Nederland moet niet deelnemen aan missies waaraan ieder Nederlands belang ontbreekt. Nut en noodzaak van missies naar bijvoorbeeld Libië en Afghanistan zijn niet voldoende aanwezig. De buitenlandse inzet leidt soms ook niet tot de gewenste resultaten. Dat komt onze financiën, onze belangen en de waardering voor onze militairen ook niet ten goede. Heeft de minister ook geconstateerd dat er een grotere waardering is voor militairen die zijn ingezet voor de kust van Oost-Afrika, vergeleken met militairen die zijn ingezet bij andere recente missies? Hoe verklaart de minister deze resultaten van de Veteranenmonitor? Hoe kijkt zij aan tegen de constatering dat het aandeel Nederlanders dat de inzet in Oost-Afrika terecht vindt, gemiddeld 30% hoger ligt dan de percentages die vermeld staan bij de missies in gebieden waar Nederlandse belangen niet worden gezien door de burgers? Ik krijg hierop graag een uitgebreide reactie van de minister.

De zorgplicht voor de veteranen is een essentieel onderdeel van het veteranenbeleid. De PVV waardeert dan ook de inzet van deze en vorige ministers ten aanzien van het nazorgsysteem, dat over het algemeen goed is geregeld. Het grootste gedeelte van de uitgezonden militairen heeft echter, zo lezen wij, gelukkig geen nazorg of steun nodig na een missie. Zij die de steun wel nodig hebben, kunnen vertrouwen op een nazorg-systeem waarvan de knelpunten de aandacht hebben van de minister, zo schrijft zij. Aanspreekpunten vormen bij de nazorg een belangrijke schakel tussen de veteraan en de zorgverlening. Veteranen moeten te allen tijde en voor alle vragen terechtkunnen bij het nog in te richten Veteranenloket dat 24 uur per dag bereikbaar zal zijn. Wordt het streven van de minister om dat loket nog deze zomer te openen, ook gerealiseerd? Mijn fractie krijgt graag nog een toelichting op de manier waarop de verdere afhandeling van meldingen bij het Veteranenloket is geregeld. Het mag niet weer uitlopen op het van het kastje naar de muur sturen van veteranen die klachten, wensen of vragen hebben. Ik hoop dus dat de minister hierop een nadere toelichting kan geven.

De PVV juicht de regionalisering van veteranenactiviteiten toe. Dat de Nederlandse Veteranendag nog steeds in Den Haag wordt georganiseerd, maakt het voor een aantal oudere veteranen toch lastig om deze dag bij te wonen. De PVV blijft het dan ook mooier vinden om de Veteranendag afwisselend in verschillende delen van het land te organiseren. Volgens de PVV wordt de Nederlandse Veteranendag zo beter bereikbaar voor oudere veteranen, die zich dapper en met volle overgave hebben ingezet voor ons land, en beter zichtbaar voor burgers in die delen van het land waar mensen niet zo snel naar Den Haag zullen of kunnen komen om deze feestelijkheden bij te wonen. Als de Nederlandse Veteranendag jaarlijks in een ander deel van ons land wordt gehouden, zal dat nog meer bijdragen aan de erkenning van en de waardering voor onze veteranen, alsmede aan de positie die defensie als geheel inneemt in de samenleving. Ik benadruk dat dit niet wegneemt dat wij de vele initiatieven die nu al op lokaal gebied worden ondernomen om waardering voor de veteranen te laten blijken, hooglijk waarderen. Die lokale activiteiten hebben echter toch niet de grote uitstraling van de landelijke Veteranendag. Daarom vraag ik de minister tot slot of zij zich ervoor wil inzetten dat de landelijke Nederlandse Veteranendag telkens in een ander deel van het land wordt gehouden.

Voorzitter. Allereerst mijn reactie op de opmerkingen van de minister over het scholenproject, en met name op het punt dat er niet veel bekend is over de beeldvorming onder jongeren over veteranen en defensie in het algemeen, en in het bijzonder naar aanleiding van mijn opmerking dat de inzet van het scholenproject juist in het voortgezet onderwijs wat lijkt achter te blijven bij de groei elders in het onderwijs. Ik heb hier de cijfers: in het voortgezet onderwijs blijft vanaf 2010 het aantal gastoptredens van veteranen voor dat scholenproject cirkelen rond de 40. Ik vind dat toch erg weinig. De minister zei dat ze dit nog even zou gaan bekijken en dat zij zal laten weten of er een extra push nodig is voor het voortgezet onderwijs. Ik wil de minister wel de ruimte gunnen om nog naar de cijfers over 2013 te kunnen kijken, maar ik vraag haar dan wel om de Kamer toe te zeggen dat wij in ieder geval voor het krokusreces van volgend jaar haar standpunt mogen vernemen over de vraag of die extra push nodig is. Ik verwacht dat die nodig is, want met 40 schoolbezoeken van postactieve veteranen in een jaar en ervan uitgaande dat we in Nederland ongeveer 650 scholen van voortgezet onderwijs hebben, denk ik dat er nog veel ruimte voor groei is. En die groei is ook wenselijk.

Mijn tweede punt: de kwestie van de vakantiefaciliteiten voor de militairen. De minister zegt dat zij het geld van de verkoop van die terreinen nu eenmaal nodig heeft om de bezuinigingen rond te kunnen krijgen. De Stichting Vakantiefaciliteiten Militairen zou nu maar verder in gesprek moeten gaan met de betrokken gemeenten. Dat vind ik een wat makkelijk antwoord. Ik heb de minister namelijk gevraagd of zij de mogelijkheden kan onderzoeken om toch nog tegemoet te komen aan die Stichting Vakantiefaciliteiten Militairen. Ik heb daarop geen positieve reactie van de minister vernomen. Ik vind dat jammer en dring er nogmaals bij haar op aan om wél op zoek te gaan naar mogelijkheden om de militairen en veteranen die dit betreft en die vaak van een klein inkomen moeten rondkomen en zich, zeker in deze tijd van bezuinigingen, geen uitgebreide en dure vakanties in het buitenland kunnen veroorloven, tegemoet te komen. Wellicht zijn er mogelijkheden om deze militairen op de defensieterreinen die nog overblijven, juist in de vakantieperiode te accommoderen. Ik weet niet of dat kan, maar ik hoop dat de minister hierop wil antwoorden en dit wil onderzoeken.

Nu de kwestie van de veteranendagen. De minister zei over mijn pleidooi om de landelijke Veteranendag niet alleen in Den Haag maar jaarlijks ook elders in het land te organiseren, dat Den Haag de Hofstad is en goed is geëquipeerd om dat defilé te laten plaatsvinden en dat we hier ook de betrokkenheid van de politiek goed kunnen tonen. Ik wil niet betwisten dat Den Haag een goede plaats is voor zo'n landelijke Veteranendag, maar mij gaat het erom dat er in het land andere goede plaatsen zijn, waar je zo'n defilé zeker ook goed kunt doen plaatsvinden en waar de politiek, als deze tenminste de stamina heeft die we mogen verwachten, ook haar betrokkenheid kan tonen. Dat kan namelijk ook als de Veteranendag een keer bijvoorbeeld in Arnhem plaatsvindt. Ik blijf daarom toch aandringen bij de minister op een onderzoek naar de mogelijkheden, om niet steeds maar het beeld te bevestigen van: landelijke Veteranendag, «dus» Den Haag. Nee, de landelijke Veteranendag gaat het hele land aan, en kan dus best op andere locaties plaatsvinden.

Tot slot wil ik de minister nog wat vragen stellen naar aanleiding van een bericht dat ik vorige week in de Volkskrant zag. Dat bericht was niet alleen een geschreven tekst, maar ging vergezeld van een foto. Ik heb de foto bij me. Wij kunnen daarop zien hoe een aantal militairen zonder schoenen aan, op de vloer, op hun knieën in een moskee in Amsterdam-West zitten. Ik geef deze foto via de griffier aan de minister, met het verzoek om deze foto aan het verslag van dit notaoverleg toe te voegen. Ik heb daar een aantal vragen over. Het beeld dat eruit voortkomt vind ik namelijk een beeld van onderdanigheid. Ik vind dat beeld niet gepast. Mijn vragen aan de minister zijn concreet de volgende. Bent u het met mij eens dat de krijgsmacht, zeker in een islamitische omgeving, niet de uitstraling van sociale werkers zou moeten hebben, maar van een te duchten vechtmachine? Wil de minister maatregelen nemen om te voorkomen dat leden van de krijgsmacht zich in islamitische omgevingen als dhimmi's gedragen? Kan de minister aangeven met welke religieuze en culturele aspecten de militairen die daar in die moskee waren, rekening moeten leren houden? Dat was namelijk de verklaring voor dat optreden die wij via de media hebben gekregen. Lijkt het de minister niet veel zinniger om de Nederlandse militairen op de hoogte te brengen van het vrouwenhatende, antisemitische en gewelddadige karakter van de islam, en hun te leren om zichzelf en anderen daartegen te beschermen? Kan de minister ons garanderen dat er door Nederlandse militairen op uitzendingen op geen enkele manier meer zal worden gewerkt aan de bouw van moskeeën of aan het op andere wijze faciliteren van de islamitische ideologie? Wil de minister ervoor zorgen dat we het beeld dat op die foto te zien is, nu voor de laatste keer hebben gezien, dus dat dit nooit meer gebeurt?