Skip to main content

Wet uitbreiding bestuurlijk instrumentarium

Vz, vandaag bespreken we dan eindelijk de wet die het mogelijk moet maken dat de minister de bevoegdheden krijgt om grove misstanden in het onderwijs adequaat en daadkrachtig aan te pakken.
Wij hebben hier al jaren sterk voor gepleit en wij niet alleen, gezien de vele aangenomen moties die zijn ingediend om de minister en de Kamer eindelijk de bevoegdheden te geven om te kunnen ingrijpen waar dat absoluut noodzakelijk is.
Wij verwijzen hier naar de jarenlange lijdensweg, naar de bestuurlijke onmacht en frustratie die we gezien hebben bij de afwikkeling van de schandalen rondom VMBO Maastricht, Avicenna, Ibn Ghaldoun, het Haga Lyceum, naar het wanbeheer op ROC Leiden en de zogenaamde islamitische universiteit die geen universiteit was

Vz, de politieke beleidskeuzes die gebaseerd waren op de conclusies van de Commissie Dijsselbloem hebben de ouders, de leraren én de politiek die eindverantwoordelijk is voor de kwaliteit van het onderwijs, op zo’n grote afstand gezet dat er niet meer adequaat gehandeld kon worden. De overheid zou slechts nog gaan over het WAT, de kerndoelen, en het onderwijs zelf over het HOE, de manier waarop het eigenlijke onderwijs werd ingericht. Het onderwijs zelf zou beter weten dan de overheid wat goed zou zijn voor het onderwijs en het moest afgelopen zijn met al die top-down opgelegde vernieuwingen. Die conclusies van Dijsselbloem waren toen gerechtvaardigd.
Wat niet gerechtvaardigd was, was dat dat uitgangspunt verheven werd tot een dogma, een dogma dat in marmer was gebeiteld, onveranderlijk en voor alle eeuwigheid.
Want wat bleek? Het eigenaarschap van het onderwijs bleek vanaf toen niet belegd te zijn bij de ouders en de leraren, maar bij de werkgeverskoepels, de bestuurders. En die lieten zich in veel gevallen niets meer gelegen liggen aan de belangen van de ouders, de leraren en de leerlingen en studenten.

Dat, in combinatie met de lumpsumbekostiging, heeft de bestuurderskaste vrij spel gegeven om te doen en te laten wat ze wilde. Nog steeds werd de ene na de andere vernieuwing top-down over het onderwijs uitgestort, nu niet meer door de overheid, maar door de bestuurders zelf. Sommige pakten goed uit, andere waren onverantwoord en ingegeven door efficiëntie: steeds grotere klassen en minder leraren, allerlei vormen van zelfontdekkend leren, het instellen van de zogenaamde flexibele schil en tijdelijke contracten, het aanhouden van onnodige reserves, het ongebreidelde verengelsen en het werven van zoveel mogelijk buitenlandse studenten, het introduceren van volstrekt onverantwoorde onderwijsconcepten die leidden tot een kwart semi-analfabete leerlingen.
We hebben het dan over het grote plaatje, over de inrichting van het onderwijs en de wegzakkende kwaliteit die enorme maatschappelijke gevolgen heeft. Wij hebben steeds gezegd dat de overheid daarop veel meer regie moet terugveroveren.

Maar zelfs als er sprake was van tamelijk overzichtelijke gevallen van wanbestuur, bij Avicenna, bij VMBO Maastricht, stond de overheid, bij gebrek aan mogelijkheden, met de handen in de zak.

Wat ons betreft is daarmee nut en noodzaak van deze wetswijziging meer dan voldoende bewezen.

Heel vaak komt wanbestuur niet voor, voorzitter. Wij praten over incidenten, gelukkig. Maar de incidenten die we hebben zien langskomen, hebben wel betrekking op de levens en op de toekomst van honderden, zo niet duizenden jonge mensen die onomkeerbaar tekort zijn gedaan, omdat de overheid niet over het instrumentarium beschikte om op tijd in te grijpen.
De voorbeelden die wij langs hebben zien komen, beperkten zich tot het funderend onderwijs en het mbo, maar ook enkele hogescholen waren geen toonbeeld van correctheid. Ik denk aan de diplomafraude op InHolland indertijd, op de soms onverantwoorde schaalvergroting, op falende vastgoedprojecten en heel recent een protserig festival met optredens van onbetaalbare artiesten op een Hogeschool.

Vz, wat ons betreft valt er nog veel meer aan te merken op de governance van het funderend onderwijs en vooral van het mbo en het hbo, maar daar komen we bij een andere gelegenheid nog wel over te spreken.
Voor nu volstaat deze wetswijziging die de uitbreiding van het bestuurlijk handhavingsinstrumentarium beoogt.

Wat ons opvalt is dat de governance van universiteiten zich onderscheidt van het funderend onderwijs en het mbo en hbo. En wel hierin dat de minister ten aanzien van de universiteiten al een benoemingsbevoegdheid heeft voor toezichthouders. Bovendien is er in de universiteiten al sprake van een uitputtende regeling van de governanceverhoudingen en de medezeggenschap in de universiteiten is van veel doorslaggevender belang dan bij andere sectoren. En de universiteiten worden geaccrediteerd op zeer zorgvuldige wijze door de NVAO die ook nog eens bilateraal opereert. Dat geeft een extra prikkel om de eigen kwaliteitsbewaking uiterst serieus te nemen.

Onze vraag aan de minister is of deze verschillen in governance ervoor hebben gezorgd dat de universiteiten gevrijwaard bleven van grote rampen en van wanbestuur van de omvang die wij binnen die andere sectoren hebben meegemaakt. Als dat zo is, zou dat ervoor pleiten om de universiteiten uit te zonderen van deze wet.
Graag een reactie van de minister.

Vz, wij zijn ook gevoelig voor de argumentatie van de universiteiten, en ik spreek steeds nadrukkelijk over universiteiten en niet over hogescholen, over borging van de academische vrijheid aan universiteiten. Die is zodanig belangrijk dat de overheid daar op afstand wil blijven. Ik zou zelf niet willen dat ik als eventueel toekomstig PVV-Minister van Onderwijs in de verleiding zou worden gebracht om de wettelijke mogelijkheid te hebben extra kritisch te kijken naar de UvA, universiteit Leiden, of de VU of welke andere linkse universiteit dan ook (voorzitter, is er eigenlijk nog een gezond rechtse universiteit? Tja voorzitter, de vraag stellen is hem beantwoorden). Maar nu weer even serieus. Waar het in het funderend onderwijs gaat over leerdoelen en kerndoelen, in het hbo over toegepaste wetenschap, gaat het alleen in de universiteiten over de vrije wetenschap die op geen enkele manier belemmerd mag worden door overheidsnarratieven, of die nu opgelegd worden door ministers van D66-huize of van de PVV. De politieke waan van de dag heeft niets te zoeken in de academia, laat dat gezegd zijn. Dat, tezamen met de aanwijzingsbevoegdheid die de regering al heeft als het gaat om toezicht, de sterke medezeggenschap en de internationale accreditatie zorgen voor het juiste niveau van checks and balances die in andere sectoren ontbreekt.

Vz, wat ons betreft geeft deze wet voor het funderend onderwijs, het mbo en het hbo eindelijk de armslag die de minister en de Staten-Generaal nodig hebben om snel en adequaat op te treden bij grote crises, maar wij zouden de minister graag uitnodigen om te reageren op ons idee om universiteiten uit te sluiten van deze wetswijziging. Graag een reflectie.

Tot zover voorzitter.