Skip to main content

PVV: vervolgvragen over windmolenbrand Ooltgensplaat

Naar aanleiding van de antwoorden op schriftelijke vragen n.a.v. de windmolenbrand in Ooltgensplaat, gesteld op 4 november 2013 (kenmerk 2013Z21020), stelt het lid De Graaf (PVV) de volgende vervolgvragen aan de minister van Veiligheid en Justitie en aan de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu.

1.)
De Veiligheidsregio Rotterdam Rijnmond geeft aan dat calamiteitenplannen specifiek geënt op windturbines niet aanwezig zijn. Wat is de reden dat deze calamiteitenplannen niet aanwezig zijn en voor welke Veiligheidsregio('s) geldt dit nog meer?

2.)
De brandweer past de algemene instructies en middelen toe voor het werken op hoogte. Tot welke hoogte gelden deze instructies en is er verschil tussen regio's wat deze instructies betreft? Graag een overzicht bijvoegen.

3.)
Hoeveel windturbines in Nederland vallen (vanwege hun hoogte) buiten de in vraag 2 genoemde instructies? U schrijft in de beantwoording op mijn vragen van 4 november 2013 het volgende: "Ook kan de brandweer specialistische brandweerhoogtereddingsteams inzetten. Deze zijn op vier plaatsen in Nederland (waaronder Rotterdam) aanwezig en kunnen (als bijstand) in alle veiligheidsregio's ingezet worden."

4.)
In welke plaatsen zijn deze specialistische teams aanwezig en hoe snel kunnen deze bij windturbinecalamiteiten aanwezig zijn om op hoogte hun werk te kunnen doen? Welke windturbines vallen buiten de in de regio's gestelde aanrijtijden (zowel de gewone brandweer als de specialistische teams)?

5.)
Kunnen alle vier specialistische teams de hoogte bereiken van de bestaande en geplande windturbines? Zo neen, van welke turbines niet? Graag een overzicht.

6.)
Op welke wijze is het in de vorige vragen gestelde, alsmede in de vragen 3 en 4 van de vragen van 4 november 2013 gestelde, geregeld voor windturbines op zee?