Skip to main content

AO Nederlands-Engels in het hoger onderwijs

Voorzitter,

Als ik de brief van de minister lees, en haar antwoorden op de vragen die gesteld werden in het schriftelijk overleg, bekruipt mij het gevoel dat niet de minister van Onderwijs regeert, maar Pieter Duisenberg, de voorzitter van de samenwerkende universiteiten, samen met zijn staatssecretarissen, de bestuurders van de universiteiten.

Ik zeg dat voorzitter, omdat de minister nog nauwelijks een idee heeft waar de verengelsing van het hoger onderwijs toe moet leiden, ze heeft geen kaders, ze heeft nog niet eens zicht op het traject dat ertoe moet leiden dat er een gedegen visie ligt. In plaats daarvan herhaalt ze keer op keer dat ze van mening is, “van mening” voorzitter, verder komt de minister niet, dat er alleen voor de Engelse taal gekozen mag worden als er een meerwaarde is. Ze stelt dat de verkenning van de KNAW een groot aantal overwegingen en aanknopingspunten biedt aan de fundamentele discussie over de taal in het hoger onderwijs.

Dat is geen regeren voorzitter, dat is op je handen zitten en het proces uit handen geven, tot het te laat is.
Want, zegt de minister, het is aan de opleidingen zelf om in zalige autonomie te besluiten of Engels bij hun eigen visie past. Maar de werkelijkheid heeft de minister allang ingehaald, stel ik vast. De minister zegt dat het niet passend zou zijn als de NVAO die gekozen visie inhoudelijk zou toetsen. Waarom zou dat niet passend zijn? Hoe kan het wel passend zijn dat een Nederlandse dichter aan de Rijks Universiteit Groningen in het Engels een gastcollege zou moeten houden over zijn eigen werk, voor Nederlandse studenten. Een dergelijk besluit komt toch niet tot stand in afstemming met het werkveld, de vakgenoten, studenten en samenleving, zoals de minister dat veronderstelt. Welnee, dit wordt er doorheen gejast door de gestaalde kaders van onderwijsbestuurders die ideologisch bevlogen zijn door de kosmopolitische agenda van D66 en VVD. Dat zijn de mensen met wie we te maken hebben. En die mensen voelen zich gesterkt door de passiviteit van de minister op dit dossier. De minister zit op haar handen en de bestuurders zien hun kans schoon om in de mist van halfbakken argumenten, van zogenaamde nuances, van een onvoldragen discours waar wensdenken de boventoon voert, de vlucht naar voren te kiezen en zo snel als mogelijk is verder te verengelsen. Zo snel en zoveel mogelijk. In 2017-18 al 23 % van de bachelors in het Engels en 74 % van de masters. Ik stel dan vast dat het hard gaat, voorzitter. Veel te hard. En in dat geweld moet de minister nog gaan werken aan een begin van een visie.
Ze gaat werkbezoeken brengen in het voorjaar, ze moet nog het gesprek aangaan met de VSNU, VH, studentenbonden en het NUFFIC. Dan volgen er nog een aantal onderzoeken: een advies van de onderwijsraad, een onderzoek van het SCP en een internationaliseringsagenda van de VSNU en de VH, waarin in samenspraak met andere stakeholders aandacht wordt besteed aan ontwikkelingen en randvoorwaarden van de internationalisering. Dat allemaal wil ze meenemen in haar visiebrief, maar op dit moment kan de minister zelfs nog niet de hoofdlijnen van de visiebrief uiteenzetten. Begin juni kunnen we iets verwachten. Voor het zomerreces komt er dan nog een AO, maar het SCP-rapport over de toegankelijkheid van het hoger onderwijs zal dan nog steeds niet afgerond zijn.
Intussen lachen de onderwijsbestuurders zich rot. Die zullen ervoor zorgen dat als het ooit komt tot een parlementaire afronding van de visie van de minister alle masters Engelstalig zijn en een veel te groot deel van de bachelors.

De afweging die ik zojuist maakte, doet mij afvragen wie er nou eigenlijk regeert? De minister of de bestuurders.
Er zijn twee mogelijkheden: of de minister is echt incompetent en heeft geen flauw idee van wat er zich in de universitaire wereld afspeelt, maar dat kan ik niet geloven. Dat brengt me naar de tweede mogelijkheid en dat is dat de minister dit proces wel degelijk heel goed in de gaten heeft en er bewust voor kiest om het proces te vertragen in de hoop en verwachting hun kosmopolitische agenda van verengelsing, die ook de hare is, zich te laten ontwikkelen tot een voldongen feit. En het treurigste is dat de Kamer het allemaal laat gebeuren.

En daarom voorzitter wil ik de minister oproepen, en de Kamer ook oproepen om dat initiatief te steunen, om een moratorium in te stellen op verdere verengelsing van studies, opleidingen en naamsveranderingen van universiteiten.
Dat moratorium zou moeten duren tot het moment dat alle onderzoeken afgerond zijn, de visie van de minister uitputtend is behandeld in het Parlement en zijn weerslag heeft gekregen in wetgeving. Als we dat niet doen voorzitter, dan is het te laat en zal het hele hoger onderwijs, in elk geval de masters en een te groot deel van de bachelors zijn verengelst.
Dan bevinden we ons in een situatie waarin het Parlement geen schijn van kans heeft gekregen om te sturen, en we zitten dan in een situatie waarin het Nederlands als instructie-, onderwijs- en cultuurtaal irrelevant geworden is. Dat is een regelrechte ramp die we nu nog kunnen voorkomen door het instellen van een moratorium.
Graag een reactie.