Bijdrage Agema debat embryoselectie
De gang van zaken rondom deze uitbreiding verdient echter niet de schoonheidsprijs. Op 26 mei blunderde staatssecretaris Bussemaker door een brief te versturen aan de kamer over de uitbreiding van embryoselectie en portretteerde zich ’s avonds in het programma Netwerk als reddende engel door haar beslissing om de behandeling voortaan ook voor deze erfelijke borstkanker toe te staan.
Kort daarop moest ze de brief hernemen. Ze zei in het debat van 4 juni dat ze zich er ‘niet bewust’ van was geweest, dat ze een ‘verkeerde inschatting’ had gemaakt, dat ze zich ‘het niet had beseft’ en ze zei dat ze ‘juist had gehandeld’. Met dat laatste zijn we het niet eens. Wij vinden dat de staatssecretaris onzorgvuldig heeft gehandeld.
In wezen is er met het kabinetsbesluit niks veranderd in de verhoudingen tussen coalitiepartijen PvdA en Cu in het kabinet.
Daar waar staatssecretaris Bussemaker vrijdag in de Volkskrant nog zei, ik citeer, “We codificeren de praktijk” doelend op het idee dat ze haar zin gekregen heeft, zei vice-premier Rouvoet in het zelfde stuk, ik citeer: “De deur, die wagenwijd open stond, hebben we op een kier gezet.”
Wie heeft er nou z’n zin gekregen? De PvdA. De ChristenUnie wilde immers in haar verkiezingsprogramma embryoselectie nog terugdraaien, accepteerde de status quo in het coalitieakkoord en gaat nu akkoord met de uitbreiding.
Mijn fractie vind het goed dat een commissie die bij het ziekenhuis hoort elk geval toetst op criteria als de ernst van de ziekte en ‘een hoge’ kans dat het aangedane embryo de ziekte later ook zal krijgen. Maar dit was al de praktijk.
Ook kunnen wij ons vinden in een landelijke richtlijnencommissie die moet beoordelen of in de toekomst nieuwe aandoeningen in aanmerking komen voor embryoselectie.
Bussemaker stelt hiermee dat de politiek zich nergens mee bemoeit en uit de spreekkamer blijft. De vraag is of dat zo zou moeten zijn. De PVV wil niet alleen dat de politiek criteria voor een leidraad formuleert, er ligt ook een taak voor de politiek om te oordelen of nieuwe aandoeningen in aanmerking komen voor embryoselectie. Er leven immers zeer uiteenlopende standpunten over wat wel en niet mogelijk moet kunnen zijn. Dat hebben we de afgelopen periode goed kunnen zien.
Ook mag de relatie met prenatale diagnostiek en abortus niet uit het oog worden verloren. De politiek moet zich hierover uitspreken. Een belangrijke vraag is bijvoorbeeld of een aandoening die wordt ingehaald door prenatale diagnostiek en de mogelijkheid tot een abortus dan ook (indien mogelijk) toegevoegd moet worden aan de mogelijkheden voor embryoselectie. Wij kunnen dat bijvoorbeeld nog begrijpen als er sprake is van een ernstige chromosomenafwijking waarbij een levensverwachting van nul tot enkele dagen geldt maar wij kunnen dat niet accepteren in het geval er sprake is van het syndroom van Down.
Ik vraag daarom van de staatssecretaris nogmaals uit te leggen waarom die landelijke richtlijnencommissie niet een adviserende in plaats van een beslissende rol zou moeten krijgen.
Tot slot voorzitter. Wij ondersteunen ouderparen als zij de kans op ernstige en dodelijke ziektes willen uitbannen en tegelijkertijd zijn voor ons mensen met een handicap zeer welkom in onze samenleving.