Skip to main content

Bakker negeert immigratieramp

De PVV heeft met afschuw kennis genomen van het rapport van de commissie Bakker. Opnieuw worden de gevolgen van de massa-immigratie voor de toekomst van ons land volledig genegeerd. Mensen die werken worden de dupe: ze moeten nog meer gaan werken, verliezen nog meer zekerheden en moeten tot overmaat van ramp ook nog eens veel langer door gaan werken! Maatregelen om de massa-immigratie te stoppen, remigratie te bevorderen en de grote mate van inactiviteit onder allochtonen te keren worden niet genomen. Jan en Annie betalen voor Achmed en Fatima.
Nederland moet kiezen: immigratieland of verzorgingsstaat.
De kosten van de komst van niet-westerse allochtonen zijn veel groter dan de baten.(*) Wanneer meer mensen langer door moeten werken, zijn in de ogen van de PVV eerst de Turken en Marokkanen aan de beurt: In de leeftijd 55-64 werkt nog geen 10% van hen.(**) Het is onaanvaardbaar de werkende Nederlanders daar de rekening voor te laten betalen door hen tot hun 67e te laten doorwerken, waarbij de pensioenopbouw zelfs wordt beperkt. En eenmaal gepensioneerd, moet worden meebetaald aan de AOW. De PVV vindt dat ouderen beter verdienen! 
Ook het verdwijnen van de WW is de PVV een doorn in het hoog. De WW is een zelf betaalde werknemersverzekering waar een betrouwbare overheid niet aan zou moeten willen tornen, zeker nu het vervangende systeem een verslechtering voor de werknemer betekent. 
De ramp is compleet nu de commissie Bakker ook af wil van de hypotheekrenteaftrek.
Voor de PVV is duidelijk wie er uit de luie stoel moeten komen en wie na een hard werkend leven erin mogen plaatsnemen. Voor de PVV is duidelijk dat Nederland geen immigratieland moet zijn; alleen dan kan de verzorgingsstaat overeind blijven voor wie daar tijdens en na een hardwerkend bestaan recht op heeft.
Daarnaast wil de PVV alle Nederlanders belonen door middel van een forse belastingverlaging. Want werken moet weer lonen!
 
(*) CPB, Immigration and the Dutch Economy, 2003
(**) SCP, GWAO’03, tabel 3.2